HBmars96.gif (298334 octets)

ELFDE VERSCHIJNING
" Ontferm U mijn God ". Het Glorierijke Kruis moet vergelijkbaar zijn met de stad Jeruzalem door zijn vertikale afmeting (738 meter). Het moet een grote lichtsterkte uitstralen. "

Vrijdag 5 oktober 1973 –19 uur.

De Heer is verschenen op de plaats van het uitgestalde Heilig Sakrament zoals de vorige keer.

Jezus was in de plaats van het Heilig Sakrament, ik zag noch het altaar, noch het Heilig Sacrament; het licht had de plaats ingenomen.

Jezus verschijnt dicht bij mij, een weinig verheven.

Zijn Voeten zijn op een vlakke steen geplaatst en, naast deze steen bevinden zich enkele keien. Zijn rechter Voet is vooruit geplaatst en ontbloot, bijna tot aan de enkel; de linker Voet is bedekt door Zijn kleed, ik zie slecht het uiteinde van de Voet. Zijn kleed is schitterend wit, wordt in de lenden met een koord samen gehouden. De halswijdte is afgerond en in plooien afgewerkt, maar de hals is los. De mouwen zijn nogal wijd zoals van een albe; er is geen enkele zichtbare opening om het aan te trekken.

Betrekkelijk lange haren vallen op de schouders, Zijn Handen en Zijn Gezicht zijn zeer stralend - overigens de Heer heeft het gezegd :

"Zijn Handen en Zijn Gezicht zijn stralend zoals de Zon" en zo is het. Het is volstrekt wonderbaar.

Zijn blik is Liefde en Rechtvaardigheid, ik benadruk dit gezegde; het komt van Jezus; Hij zelf heeft het mij gezegd.

Hij heeft mij geglimlacht, de handen naar mij uitgestrekt, alsof Hij mij wilde verwelkomen. Ik heb de kniebuiging gemaakt, ik heb gegroet, vervolgens ben ik op de knieën gevallen, ik heb het kruisteken gemaakt. Ik heb het onwillekeurig gedaan, ditmaal zonder dat Jezus het mij moest zeggen, terwijl Hij het is die het mij wellicht oplegt - ik hoef het wellicht te doen. Ik weet niet of U mij begrijpt, er zijn dingen die moeilijk te verklaren zijn.

Enkele ogenblikken is Jezus stil gebleven. Zo ben ik gebleven vol bewondering voor dit wonder; ik wachtte tot Hij mij iets zou zeggen. Na enkele ogenblikken heeft Jezus mij gezegd :

"Zeg aan de hier aanwezige personen dat ze, samen met U het gebed zeggen dat ik hun heb onderricht, met een tientje van de rozenkrans."

Ik heb deze boodschap overgemaakt. Zoals de eerste maal heeft de Heer mij zeer langzaam de Boodschap gedikteerd. Ik heb iedere zin na Hem herhaald.

"Ontferm U Mijn God over degenen die U lasteren.

Vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen."

"Ontferm U Mijn God voor het schandaal van de wereld.

Bevrijd hen van de Geest van Satan."

"Ontferm U mijn God over degenen die U vluchten.

Geef ze het verlangen naar de Heilige Eucharistie."

Jezus houdt even op en vervolgt :

"Degene die de Wil van Mijn Vader naleeft en die van dit Brood eet zal in dit licht eeuwig leven."

Vervolgens herneemt Hij :

"Ontferm U Mijn God over degenen die berouw zullen komen vragen aan de voet van het Glorierijke Kruis, dat zij de Vrede, en de Vreugde in God onze Verlosser vinden."

"Ontferm U mijn God opdat uw rijk moge komen, maar verlos hen, het is nog tijd – want het ogenblik is nabij, en ziehier Ik kom.

Amen, kom Heer Jezus."

Dan heeft Jezus met mij het tientje van de Rozenkrans gebeden. Wij hebben het samen heel langzaam gebeden; ik wachtte elke " Wees gegroet Maria" af, om samen met Hem opnieuw te beginnen. Het was zo roerend de Rozenkrans met Hem te bidden. Ik had het voorheen nooit zo langzaam gebeden.

Na dit tientje van de Rozenkrans, zei Jezus mij :

"Heer, verspreid over de ganse wereld de schatten van Uw oneindige Barmhartigheid."

Ik denk dat ik deze zin niet heb herhaald, zo verdiept was ik in de wonderbare aanwezigheid van Jezus. Zo zou ik Hem oneindig lang kunnen bewonderen, zonder Hem iets te zeggen, zonder Hem iets te vragen. Overigens is er niets te vragen. Het is alsof ik ter plaatse aan de grond was genageld. Er zou om het even wat geweest zijn, zelfs een blikseminslag, ik zou niets gehoord hebben, ik zou niet bewogen hebben, zo wonderbaar is deze Aanwezigheid.

Overigens wanneer Jezus daar is, ben ik niet meer op aarde. Ik zie noch denk aan niets meer dat mij omringt. Het is een pracht voor het oog en de geest die men niet nader kan verklaren, men moet er werkelijk bij zijn. Geen woord kan verklaren wat ik gevoel, zelfs met de mooiste bewoordingen.

Aan al degenen die aarzelen, kan ik bevestigen dat er wel degelijk een andere wereld is dan deze die we aanschouwen.

En de heerlijkste is deze die we niet aanschouwen, men kan het zich niet voorstellen!

Na het gebed, zegt Jezus mij blijvend aanschouwen :

"Zeg dit luidop :

Het Glorierijke Kruis (op dat ogenblik aanschouwt Hij de menigte, de ene na de andere) verheven op de Hoge Heuvel moet vergelijkbaar zijn met de stad Jeruzalem door zijn vertikale afmeting. Zijn armen moeten van het Oosten naar het Westen gericht zijn. Het moet een grote lichtsterkte uitstralen."

Het is met een ernstigge uitdrukking dat Jezus mij zegde :

"Zo is het met het Teken van de Mensenzoon."

En dan enkele sekonden later :

"Op 100 meter van het Glorierijke Kruis, laat een put

graven, in de richting van zijn rechter arm, water zal er uitvloeien. U zult er U allen komen wassen als teken van zuivering."

Vervolgens heeft Jezus zich tot mij gebogen en heeft op bescheiden manier gezegd, zonder te benadrukken dat het luidop moest gezegd worden – het is pas de zondag dat ik het heb gezegd aan Mijnheer Pastoor.

"Wees steeds vreugdevol, jammer niet over de algemene ramp van deze generatie, want het is onomkeerbaar. Maar ziedaar het Teken van de Mens die verschijnt aan de hemel. En nu moet de tijd van de Heidenen volbracht worden. Allen zullen zich op de borst kloppen. Na de evangelisatie van de hele wereld, zal ik in Glorie weerkeren."

Dan nog enkele ogenblikken heeft Jezus mij aanschouwd. Hij glimlachte mij, om dan te verdwijnen.

 

TWAALFDE VERSCHIJNING
"Dozulé is voortaan een gezegende en gewijde stad."

Vrijdag 2 november 1973 – 19 uur (Allerzielen)

Het licht verschijnt mij en Jezus vertoonde zich zoals gewoonlijk met open handen. Hij heeft mij geglimlacht en heeft vervolgens de twee armen kruisgewijs verheven; Zijn hoofd was licht naar de rechter kant gebogen alsof men hem ging kruisigen, maar Zijn wonden waren er niet. Ik heb Zijn wonden overigens nooit gezien.

Met een streng uiterlijk heeft hij mij gezegd :

"Dozulé is voortaan een gezegende en gewijde stad."

U beleeft de tijd van de belangrijkste inspanning van het kwaad tegen Christus. Satan is uit zijn gevangenis verlost. Hij bezet de ganse oppervlakte van de aarde."

Jezus spreekt mij steeds langzaam. Ditmaal klonk Zijn stem zeer, zeer ernstig. Ik was zeer treurig Hem zo te zien. Vervolgens zei Hij mij :

"Gog en Magog. hun aantal is ontelbaar.

Wat er ook gebeure, maakt U niet ongerust. Allen zullen in het vuur geworpen worden voor de eeuwen der eeuwen.

Zalig hij die alleen door de Opperste God bekoord wordt."

Vervolgens heeft Jezus zijn armen en handen laten zakken. Hij heeft zijn gewone houding hernomen, dat is te zeggen de handen naar mij uitgestrekt, dan heeft Hij mij lang geglimlacht en zei mij :

"Deze Boodschap is voor U :

Zalig hij die alleen door de Opperste God bekoord wordt, want Mijn Vader is alleen Goedheid. Hij schenkt vergiffenis aan de grootste zondaar op het laatste ogenblik van zijn leven.

Zeg aan de boetvaardige stervenden dat hoe groter de zonde is, hoe groter is Mijn Barmhartigheid . Op hetzelfde ogenblik dat zijn ziel zijn lichaam verlaat bevindt zij zich in het schitterend Licht. Zeg het hun.

Dit zijn de woorden van Jezus."

Daarop gaf Hij mij een ernstige boodschap voor de Bisschop, en vervolgens een zeer persoonlijke boodschap die mij betreft en waarvan ik het geheim gans mijn leven moet bewaren.

En dan verdween Jezus.

 

Vrijdag 7 december 1973

Deze eerste vrijdag van de maand december heb ik lang gewacht. Dan om 19u45, heb ik de kapel verlaten. Ik had een bezwaard gemoed, de tranen in de ogen.

Nochtans, zonder Hem te zien, weet ik dat Hij er is. Hij is er altijd met ons, voor ons allen.

In het dagelijks leven is Jezus altijd tegenwoordig. Maar Hem kunnen zien is zo mooi, zo wonderbaar; dit Licht is een heerlijkheid !... En dan Zijn aangezicht, Zijn blik Zijn grootheid!.. die grootheid... dat alles is van een onvergelijkbare schoonheid.

Dit alles is enig, zonder meer, neen niets anders...Jezus alleen.

Mijn Jezus, moest U weten hoe zeer ik U bemin – en Hij weet het.

 

DERTIENDE VERSCHIJNING
"Waarom vreest U ? Waarom twijfelt U ? Ik ben er !"

Vrijdag 4 januari 1974 te 16u15

Tot mijn grootste spijt heb ik die morgen de mis niet bijgewoond, ze was om 8 uur, en ik moest mijn kinderen klaar maken om ze naar school te brengen om 8u30.

Om 9 uur heb ik bezoek gebracht aan het Heilig Sakrament. Ik ben vertrokken omstreeks 11uur om het eten te bereiden voor mijn man, mijn bejaarde moeder en de twee oudste kinderen die ’s middags voor het middag-maal thuis komen.

’s Middags keerde ik terug naar de kostschool om te strijken bij de zusters. Tussen twee taken moest ik een bezoek brengen aan het Heilig Sakrament.

Om 14uur ging ik naar de kapel van de Sint Jozefschool. Ik ben gebleven tot 15 uur om Jezus in Zijn Aanwezigheid te aanbidden. Daarna ben ik op het kantoor van zuster Bruno gaan telefoneren om een afspraak bij de geneesheer voor mijn oudste dochter. Maar in plaats van verder te gaan strijken, heb ik niet kunnen nalaten naar de kapel terug te keren, precies of er mij iets zei : "Ga er heen". Het is zo mooi, zo heerlijk Jezus in zijn Aanwezigheid te aanbidden ; Jezus is zo gelukkig !

Ik denk dat ik mijn plaats niet kon verlaten; ik voelde mij als ter plaatse vast genageld. Ik denk dat ik daar tot in het oneindige zou gebleven zijn : in dit geval voel ik mijn geest zodanig verbonden aan die van Jezus.

De tijd verliep zonder dat ik er mij van bewust was. Plotseling hoorde ik het 16u15 slaan op de kerktoren. Ik had nog een tientje te bidden op mijn Rozenkrans vooraleer naar huis te keren, want ik moest er zijn voor mijn kinderen die weldra thuis zouden komen, want wanneer ze van school terugkeren hebben ze graag dat ik thuis ben.

Ik begon dus het laatste tientje van mijn Rozenkrans. Plotseling val ik in de duisternis. Stel U voor hoe ik schrok; ik kon mij niet inhouden luidop te roepen. Ik heb Mijnheer Pastoor moeten roepen om hem te zeggen : "Ik zie niets meer," want ik was volledig in de duisternis. Ik voelde mij ontredderd. Mijn hart bonsde van schrik.

Dan hoorde ik Meneer Pastoor tot mij naderen en zei met zeer zachte stem :"Vrees niet, wees geduldig, wacht enkele ogenblikken, dat gaat over."

Ik zag dat hij niet ongerust was (Ik zei bij mezelf, men ziet wel dat hij niet in mijn plaats is), en vervolgens heeft hij aan Zuster Margareta gezegd : " Ga snel Zuster Bruno halen."

Toen ik iemand heb horen binnenkomen, dacht ik dat het Zuster Bruno was. Ik heb haar gevraagd of zij het was, zei heeft mij geantwoord : "Ja, ik ben het."

Ik heb haar gevraagd mij naar huis te brengen. Ik was ongerust, ik vroeg mij af wat er van mij zou geworden. Ik dacht aan mijn gezin, aan mijn kinderen, niet meer kunnen zien. Mijn God , wat was ik treurig !

Een dag na een bezoek heeft Jezus mij wel gezegd dat ik zou boeten voor de zondaars, maar Hij heeft mij niet gezegd dat ik zou blind worden. Jezus had mij gezegd wat er met mijn lichaam zou gebeuren en in het bijzonder dat ik geestelijk zou beproefd worden, maar hij heeft mij niet gezegd het te zeggen.

Indien ik het heb gezegd, was het toen ik verschrikt in de duisternis werd gestort.

Op dat uur van de namiddag, dacht ik niet dat het van wege Jezus kwam; het was niet het gewone uur, de andere keren was het om 19 uur.

Na deze verschrikkelijke angst (ineens met de ogen, maar ook met de geest, in die diepe duisternis), word ik door de vreugde overmeesterd. Mijnheer Pastoor heeft het mij trouwens gezegd, zodra hij het heeft opgemerkt.

Mijn ogen hadden hun glans teruggevonden; de angst, de droefheid veranderen in een onnoemelijke vreugde, in een onbeschrijfelijke vrede.

Ik stel me voor dat dit hetzelfde is met iemand dat op zijn sterfbed ligt ; hij lijdt niet meer wanneer de ziel zijn lichaam verlaat; en dan opeens bevindt hij zich in deze zachtheid, in dit geestelijke licht; hij is met Jezus verheerlijkt.

Ik was niet blind ; ik denk trouwens dat ik het luid heb uitgeroepen : "Neen, ik ben niet blind"; zopas had ik het Licht ontdekt. Ja, het Licht verscheen mij op dezelfde plaats, op de plaats van het Heilig Sakrament, en leek mij nog mooier, nog stralender, nog helderder dan gewoonlijk.

Ik ben neergeknield, op de plaats zelf waar ik mij bevond, beneden in de kapel, naast mijn stoel. Ik denk dat ik glimlachte, zo gelukkig was ik het Licht terug te vinden..... van de diepe duisternis naar het Licht en wat een Licht, het mooiste aller Lichten !

Dan verscheen Jezus.

Jezus is zo goed. Hij had mij in die toestand kunnen hebben gelaten tot het einde van mijn dagen. Ik was tussen Zijn Handen; wij bevinden ons allen tussen Zijn Handen. Hij is de Heer. Hij maakt van ons wat Hij wil. Wij moeten Hem dankbaar zijn voor de genaden die Hij ons verleent.

Indien wij zien, indien wij horen, indien wij gaan, indien wij gezond en gelukkig zijn, het is dank zij Hem. Hem alleen. In één enkel ogenblik kan Hij ons alles terugnemen.

Maar wanneer wij lijden, wanneer wij dagelijks moeilijkheden ondervinden, ook Hij is het die het toelaat, om onze hemel te verdienen.

Aan Jezus moet men alles opdragen : onze vreugde, ons verdriet, en door Hem, met Hem, verdragen wij alles.

Deze keer, had Jezus de rechter hand op Zijn Hart, terwijl de linker arm langs het lichaam hing. Hij glimlachte en zei tot mij :

"Waarom vreest U ? Waarom aarzelt U ? Ik ben er."

Ik heb aan Jezus gezegd : "Heer, ik had angst, ik dacht dat ik blind werd (ik denk dat ik het luidop heb gezegd).

Daarna heeft Jezus mij gezegd :

"Zeg het hun dat ieder mens op deze aarde zich in de duisternis bevindt".

Luidop heb ik dat herhaald, en dan heeft Jezus mij gezegd :

"Zoen driemaal de aarde als berouw voor het gebrek aan Geloof"

Ik heb dus dit gebaar gedaan, waarna Jezus langzaam de hand van Zijn Hart heeft verwijderd en ze naar mij heeft uitgestoken om mij teken te doen naderbij te komen. Tijdens dit gebaar heeft Hij mij gezegd :

"Kom tot hier naderbij en groet"

Ik ben dus vooruitgetreden, van beneden de kapel waar ik was gebleven, tot aan het altaar, tot aan Jezus. Ik was heel dicht bij Hem. Ik heb gegroet zoals Jezus het mij heeft geleerd.

Jezus had Zijn Hand opnieuw op Zijn Hart gebracht. Ik was neergeknield dicht bij Hem, en Hij zei mij :

"Wees zo goed dit te herhalen :

Ecce Dominus Noster cum virtute veniet et illuminabit oculos servorum Suorum. Laetamini, laetamini in Domino, laetamini cum Magdalena. Paratum cor ejus : ‘Speravi in Domino, ut se simplicitas prodit amabilis.’ " (Onze Heer zal met kracht komen en zal de ogen van Zijn dienaars belichten. Verheug U in de Heer, verheug U met Magdalena. Haar hart is bereid : "Ik heb gehoopt in de Heer, opdat de beminnelijke eenvoud Hem zou weerspiegelen".)

Jezus heeft mij deze zinnen zeer langzaam uitgesproken, in de volgorde zoals ik het zopas heb beschreven. Dan heeft Hij mij gezegd :

"Telkens wanneer U na de Eucharistie naar uw plaats teruggaat, plaats uw linker hand op uw hart en daarop uw rechter gekruist"

Jezus voerde dit gebaar uit naar mate Hij het mij uitlegde : ik heb Hem nagebootst.

Gedurende enkele ogenblikken glimlachte Hij om daarna te verdwijnen. Ik hield mijn handen in die houding totdat ik op mijn plaats terug gekeerd was.

De eerste vrijdag van de maand februari 1974

Jezus is niet verschenen.

 

VEERTIENDE VERSCHIJNING
"Verheugt U want de tijd is nabij dat de Mensenzoon in Glorie zal terugkomen."

De 1ste maart 1974 te 15u40

(In de kapel waren de pastoor, drie kloosterzusters en vier dames aanwezig.)

Ziehier het Licht.

Jezus heeft zich, zoals gewoonlijk, op dezelfde plaats vertoond, de handen naar mij uitgestrekt alsof Hij mij wilde verwelkomen. Hij glimlacht naar mij, richt de ogen naar de hemel, met verre en erstige blik en Hij zegt mij :

"Wees zo goed dit te herhalen : "

Hij heeft zijn gekruiste armen verheven, maar nog hoger.

Jezus zegt mij zeer zachtjes elke zin die ik één na één herhaal:

"Ecce cujus imperii Nomen est in aeternum. Quae videt Me, videt et Patrem Meum. Magdalena ! Annuntiate virtutes ejus qui vos de tenebris in admirabile Lumen Suum vocavit. Nolite timere, Deum benedicite, et cantate illi." (Ziehier Hij wiens Naam een Eeuwig Rijk heeft. Hij die mij ziet, ziet ook Mijn Vader, Magdalena ! Verkondig de wonderen van Hem die U uit de duisternis tot Zijn Wonderbare Licht heeft geroepen. Vrees niet, zegen de Heer en zing voor Hem.)

Jezus vervolgt :

"Ik ben het Licht der mensen en het Licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan.

Boetvaardigheid, boetvaardigheid, boetvaardigheid. Zoen de aarde driemaal uit boete om wille van het gebrek aan Geloof in de wereld."

Dan hernam Jezus zijn gewone houding:

"Jezus van Nazareth, de verrezen Mensenzoon, heeft mij vandaag voor de achtste maal bezocht.

Zijn Handen, Zijn Gelaat schitteren zoals de Zon, Zijn gewaad is schitterend wit. Zijn blik is Liefde en Goedheid.

Bemin uw naaste zoals Ik U bemin, dat uw blik voor ieder onder U Liefde en Goedheid is.

Omarm een aanwezige persoon uit liefde en uit liefdadigheid."

Ik heb de eerste persoon die zich daar bevond omhelsd; het was Zuster Maria –ten-Hemelopneming, Algemeen Overste van Blon.

Jezus voegde er vervolgens aan toe :

"Dit gebaar is een teken van liefde en verzoening voor de hele wereld.

Verheug U Maria, heeft Aartsengel Gabriël gezegd bij de Onbevlekte Ontvangenis van de Mensenzoon."

En op een zeer ernstige toon :

"Voorwaar, ik zeg het U, vandaag is het even zo.

Verheug U, want het ogenblik nadert waarop de Mensenzoon in Glorie zal wederkeren.

Verheug U, verheug U voortdurend in de Heer, opdat uw vreugde alle mensen bekend wordt, omwille van Mijn Naam."

En enkele ogenblikken later :

"Dat ieder van U, in de stilte van zijn hart, aan God de genade vraagt die hij verlangt, heden nog zal ze U gegeven worden.

Ik bleef enkele ogenblikken stil. Ik heb geluisterd naar de zeer ernstige woorden die Jezus mij heeft gezegd. Ik durfde ze niet herhalen omwille van de ernst ervan. Ik dacht dat alleen de priester of de priesters ze moesten kennen, want Jezus zegt mij :

"Zeg aan de Kerk dat zij haar boodschap van VREDE hernieuwt aan de hele wereld, want de tijd is angstwekkend. Satan beheerst de wereld, hij bekoort de geesten, stelt ze in staat om in enkele minuten de mensheid te vernietigen.

Indien de mensheid zich daartegen niet verzet, zal Ik het laten begaan en dat zal een ramp zijn, zoals het nog nooit was sinds de zondvloed - en dit vóór het einde van de eeuw."

"Al degenen die zich aan de voet van het Glorierijke kruis zullen komen berouwd hebben, zullen gered worden.

Satan zal vernietigd zijn en alleen Vrede en Vreugde zullen heersen."

Daarna is Jezus verdwenen.

 

VIJFTIENDE VERSCHIJNING
"Het Glorierijke Kruis zal alle zonden uitwissen."

Vrijdag 5 april 1974 te 15u40

In de Sint Jozefkapel, heeft de lichtkring zich opgesteld in de plaats van het Hostiekastje, dan zie ik Jezus, met naar mij uitgestoken handen als om mij te verwelkomen. Ik heb Hem lang bewonderd – het is zo wonderbaar. Hij glimlachte naar mij.

Ik zei Hem luidop : "Indien U Christus bent, waarom zie ik dan nooit Uw wonden ? (Meneer Pastoor had mij met die vraag gelast.)"

Hij bleef glimlachen. Op dat ogenblik voelde ik een onverklaarbare zachtheid aan, ik voelde me niet meer op aarde.

Jezus verhief de rechter hand boven mij en zei mij :

"De Vrede zij met U."

"Zeg dit met luide stem."

Jezus hernam zijn gewone houding en glimlachte niet meer :

"Jezus vraagt : waarom deze beroering, waarom komen die gedachten in U op ?"

"Gij, priesters, die de opdracht heeft te volbrengen wat ik U vraag, is het eenvoudiger een wonder te verkondigen wanneer U het water uit de berg ziet opwellen dan de dienares des Heren de woorden te horen uitspreken die zij niet kent ?

Kleingelovigen, herinnert U Mijn Gezegde."

(De stem van Jezus klonk ernstig.)

"Zij die in Mijn Naam zullen komen, zullen vreemde talen spreken die hun niet bekend zijn."

Na een ogenblik stilte en zonder aanduiding het te herhalen :

"Twijfel niet, sta op, raak Mijn Handen aan."

Ik stond recht. Jezus heeft mij Zijn linker Hand aangeboden, daarna zijn rechter; ik heb dus beide handen in de mijne genomen. Hij heeft mij gezegd :

"Twijfel niet meer, een geest heeft geen handen, noch vlees."

Ik ben naar mijn plaats teruggekeerd, vóór Hem geknield en Hij heeft mij gezegd :

"Zeg hun dit :" (Ik heb het luidop herhaald.)

"Twijfel niet meer, het is wel Jezus de verrezene die ik vandaag voor de zevende maal zie. Ik heb juist Zijn Handen aangeraakt."

Vervolgens heb ik gevraagd : "Heer waar moet gegraven worden om water te hebben ? " Jezus heeft mij geantwoord :

"Het Glorierijke Kruis moet opgericht worden op de Hoge Heuvel, het dichtst gelegen aan de grens van het grondgebied van Dozulé, precies op de plaats waar de fruitboom zich bevindt, de boom van de Zonde, want het Glorierijke Kruis zal de zonden wegnemen.

Zijn armen moeten zich strekken van het Oosten naar het Westen. Iedere arm moet 123 meter lang zijn en zijn hoogte 6 maal meer. Het is vanaf die 123 meter plaats door het Kruis ingenomen, dat de 100 meter moeten gemeten worden.

Laat vervolgens een kom graven van 2 meter op 1,50 meter en 1 meter diep. Maak een omheining. Water zal er vloeien."

En Jezus voegt eraan toe :

"Indien uw hart gevoelloos is, zal er weinig water zijn en weinigen zullen gered worden."

Dan zegt hij :

"Vos amici Mei estis si feceritis quae Ego praecipio vobis, dixit Dominus." (U bent mijn vrienden indien U doet wat Ik U beveel, zegt de Heer.)

Jezus vervolgt :

"Leg uw linker hand op uw hart en uw rechter gekruist er boven."

Dan verdwijnt Jezus en ik ben naar mijn plaats terug gekeerd.

Stel U voor hoe gelukkig ik was. Voor de eerste keer sinds ik Jezus zie, had ik hun mijn vreugde willen uitroepen. Ik heb het gezegd aan Meneer Pastoor en aan een andere persoon bij het verlaten van de kapel.

"Jezus is werkelijk levend; ik heb Zijn Handen aangeraakt; het zijn Handen uit vlees zoals de onze, ze zijn lauw. Het is wonderbaar."

Jezus is wel levend, verrezen, in vlees. Ik zou er bij wenen uit vreugde; een wonderbare vreugde die mijn geest overstelpt. Ik had lust om te zingen, ik heb trouwens gevraagd om het "Magnificat" te zingen, zo groot was mijn vreugde.

Men moet gehoorzamen aan de priesters, aan de bisschoppen : ik ben het stilzwijgen opgelegd, dat heeft me weerhouden; anders had ik mijn vreugde aan iedereen willen uitroepen om de vreugde van Jezus de Verrezene te verkondigen aan al degenen die aarzelen.(4)

 

Goede Vrijdag 12 april 1974

In de namiddag, met het akkoord tussen Zuster Bruno en de eigenaar van het grasland, graafden drie mannen de kom. Het was koud, Zuster Bruno verwarmde koffie voor de vrijwilligers, op een kookstel in de uitgravende kom.

 

ZESTIENDE VERSCHIJNING
"Haast U om het Glorierijke Kruis op de plaats te doen oprichten."

Vrijdag 3 mei 1974 van 17u10 tot 17u25

Het licht verschijnt en Jezus vertoont zich, de handen naar mij uitgestrekt alsom mij te verwelkomen. Hij glimlacht mij. Ik ben zo gelukkig, ik zou oneindig in Zijn tegenwoordigheid willen blijven. Hij zegt :

"Zeg dit met verheven stem :

De priester is zonder, deze overhellende boom is het symbool van de zonde.

Ontwortelt hem vóór dat hij vruchten draagt, en haast U om in de plaats het Glorierijke Kruis op te richten, want het Glorierijke Kruis zal alle zonden wegnemen."(6)

Een ogenblik daarna, legt Jezus de gevouwde handen op Zijn borst. Hij heeft mij droevig aangekeken, ik heb twee tranen in Zijn ogen zien opwellen.Ik heb geweend op dat ogenblik. Jezus was zo droevig. Hij heeft mij gezegd :

"Wee aan de ganse mensheid, indien binnen de vijftig dagen volgend op haar voltooiing in de kom geen water is,(5) want Satan verhindert de Zuivering van het grootste aantal. Gedenkt U Mijn Woord, Ik zal laten begaan omwille van het gebrek aan Geloof.

Een ogenblik daarna :

" Zeg aan de Kerk dat zij Boodschappen verkondigt in de ganse wereld en dat zij zich haast het Glorierijke Kruis op de aangeduide plaats te doen oprichten en aan de voet een Heiligdom. Het Glorierijke Kruis, of het Teken van de Mensenzoon, is de voorbode van de aanstaande terugkeer in de Glorie van de verrezen Jezus.

Wanneer dit Kruis van de grond zal verheven zijn, zal Ik alles tot Mij nemen."

Jezus zegt vervolgens :

"Vind elf personen in deze gezegende en gewijde stad, zij zullen Mijn volgelingen zijn. Zij zullen in Mijn Naam rondgaan van deur tot deur om geld te zamelen voor de oprichting van het Glorierijke Kruis.

En ziehier de geboden die elke volgeling moet naleven :

- Ijvert verder tot aan de oprichting van het Glorierijke Kruis;

- Wees bescheiden, geduldig, barmhartig, opdat men U als Mijn volgelingen zal erkennen;

- Streef geen enkel persoonlijk belang na, alleen wat nodig is voor de oprichting van het Glorierijke Kruis, want iedereen die er zich zal komen berouwen, zal gered worden."

Vervolgens zegt Jezus mij zonder te benadrukken het te herhalen :

"Zeg aan de priester dat Ik U voor de zeventiende maal bezoek, want het Glorierijke Kruis is ook Jezus de Verrezene."

Daarop verdween Jezus.

 

ZEVENTIENDE VERSCHIJNING
"Ik ben de Aartsengel Michaël" "Ik ben Jezus van Nazareth de Mensenzoon verrezen onder de doden." "Vraag een kaars en doet ze branden. Dat allen die in deze kapel zullen komen uw voorbeeld volgen."

Vrijdag 31 mei 1974 van 19u45 tot 10u05

Ik verwachtte geen bezoek van Jezus omdat het niet de eerste vrijdag van de maand was.

Maar elke morgen, na de kinderen naar school te hebben gebracht, ga ik naar de kapel om Jezus te bezoeken, dan ga ik te Kommunie bij de Pastoor.

Op 31 mei ’s morgens, heb ik mij naar de kapel begeven zoals de andere dagen. Meneer Pastoor had mij de Kommunie nog niet gegeven toen Zuster Bruno hem kwam halen om een zieke te bezoeken. Deze zieke woont juist daarnaast en Meneer Pastoor heeft mij gezegd : "Ik denk niet lang afwezig te zullen zijn, ik zal U de Kommunie geven bij mijn terugkeer."

Op dat ogenblik, ben ik dan alleen achter gebleven in de kapel. Opeens heb ik de lichtkring gezien zoals gewoonlijk op de plaats zelf van het Tabernakel. De kring scheen breder te zijn en leek hoger dan de vorige keren. Ik was alleen en het Licht scheen op iemand te wachten. Overhaastig snelde ik naar de eetzaak vlak naast de kapel. Ik heb gezegd aan J., een bediende, dat zij onmiddellijk Zuster Bruno,die volgens mij op dat uur in haar klas moest zijn, te gaan halen.

Ik ben rap naar de kapel teruggekeerd vóór het Licht dat er steeds was, maar alleen. Ik ben neergeknield; op datzelfde ogenblik is iemand verschenen, maar het was Jezus niet.

Toen Zuster Bruno is aangekomen heb ik haar gezegd : "Er is iemand maar het is Jezus niet. Het is iemand die ik niet ken."

Deze keer voelde ik me goed in de kapel, terwijl ik mij de vorige keren alsof ergens anders vervoerd voelde, en toen Zuster Bruno is binnen getreden, heb ik het duidelijk gehoord, terwijl ik de andere keren niets hoorde noch zag, volledig geboeid door de visie van Jezus.

Deze onbekende personage droeg een soort vaandel met bovenop een kruisje; dit laatste, alsmede de vaandelstok, hadden dezelfde tint en schitterden als goud. Onder aan het kruis, een vaandeltje, blijkbaar in stof, die drie woorden bevat waarvan ik de eerste en de laatste bemerk: "QUIS... DEUS" (die is zoals God). De wandelstok eindigt van onder met een puntje in de vorm van een lans of een speer. De personage bleek een soldaat te zijn met korte gekrulde haren. Zijn onderkleed was kort, zijn rechter hand hield het midden van de vaandelstok vast, een soort riem klemde rond zijn kuiten.

Zoals hij mij aankeek, vroeg ik hem : "Wie bent U?"

Hij antwoordde mij :

"Wees gegroet." (Hij heeft mij gegroet met een hoofdgebaar.)

"Ik ben Michaël, de Aartsengel, ik ben door God gezonden.

U zult de Mysteries van de Verlosser zien, en U zult iedere zin, de ene na de andere herhalen naar mate ik ze U dikteer."

Ik zei hem : "Indien U door God gezonden zijt, zal ik U gehoorzamen."

De Aartsengel was er nog steeds toen hij me zei :

"Per Mysterium Sanctae Incarnationis Tuae (7)." ("Door het Wonder van Uw Heilige Reïncarnatie.")

Op dat ogenblik verdween hij.

Daarna heb ik iemand gezien, geknield en volledig in het wit gekleed. Ik dacht dat het een Engel was. Hij keek naar een jong, mooi meisje die een hoofddoek droeg. De engel aanschouwend, groette zij, met gebogen hoofd, de ene hand na de andere op de borst geplaatst, zoals de Heer het mij geleerd heeft. Diezelfde indrukwekkende houding heb ik bijzonder opgemerkt. Enkele sekonden later is alles verdwenen.

Dan komt de Aartsengel opnieuw te voorschijn en zegt mij :

"Per Nativitatem Tuam." ("Door uw geboorte;")

De Aartsengel verdwijnt.

Ik zie dan een klein kind in een tenen wieg of op stro in de vorm van een wieg; veel mensen er rondom heen, in lang gewaad, lijken Het te aanschouwen en Het te bewonderen... en dan verdwijnt alles.

Ik zie de Aartsengel opnieuw op dezelfde plaats (ik denk overigens dat hij daar steeds is geweest, ik ben het die hem niet meer bemerkte wellicht om wille van het belangrijke, levendige tafereel dat mij vertoond wordt.) Hij zegt mij :

"Per Baptismum et Sanctum Jejunium Tuum." ("Door Uw Doopsel en Uw Heilige Vasten.")

De Aartsengel verdwijnt uit mijn ogen en ik zie Jezus, vergezeld door een grote man, maar toch minder groot dan Hij. Hij is gekleed met een soort kapmantel die uit kortharige pels schijnt gemaakt te zijn.

Ik zie water vloeien zoals in een rivier en deze man overgiet er mee het hoofd van Jezus. Hij houdt een waterkom bij de steel, neemt water uit de rivier en overgiet het hoofd van Jezus.

Enkele sekonden later, beklimt Jezus een stijl pad en, boven gekomen, zet hij zich neer. Hij kruist de handen, verheft de ogen naar de hemel zoals om te bidden, en dan verdwijnt alles.

Ik zie opnieuw de Aartsengel die zegt :

"Per Crucem et Passionem Tuam." (Door Uw kruis en Uw lijden."

De Aartsengel verdwijnt en ik zie Jezus met op de rechter schouder een kruis dat zeer zwaar leek te zijn. Hij draagt het moeizaam, voortgaand in het midden van het pad.

Aan weerszijden van dit pad, een grijnzende menigte. Enkelen verheffen de hand alsof ze naar hem iets willen smijten.

Ondanks het gewicht van Zijn kruis is Jezus niet gevallen, hetgeen mij verraste; herhaalde malen dacht ik dat Hij op de weg ging neervallen. Arme Jezus.

Dan is het beeld verdwenen.

De Aartsengel vertoonde zich opnieuw en zei mij :

"Per Mortem et Sepulturam Tuam." (Door Uw Dood en Uw Graf.")

Ik zie Jezus aan het Kruis, schijnbaar dood, het hoofd voorover gebogen, met bloot bovenlijf, een brede wonde aan de rechter zijde, en onder de wonde, een spoor van gestolten bloed dacht ik.

Drie personen houden zich aan de voet van het Kruis – één aan weerszijden rechtstaand – met droefheid het Gelaat van Jezus aanschouwend. Degene in het midden is geknield, aan Zijn voeten, met beide handen de voet van het Kruis vastklampend. Hij wil blijkbaar de voeten van Jezus zoenen.

Ik voel mijn tranen vloeien. De voeten van Jezus zijn op een houten steun geplaatst.

Het beeld verdwijnt; ik zie de Aartsengel terug die mij zegt :

"Per Sanctam Resurrectionem Tuam."(Door Uw Heilige Verrijzenis.")

Op dat ogenblik, zie ik Jezus levend terug.

Een wonderbare vreugde overkomt mij. Hij verschijnt mij net zoals de eerste maal, de avond van 27 december 1972, glimlachend, de handen naar mij uitgestrekt alsof Hij mij wil verwelkomen. Het is precies of ik Hem voor de eerste keer zie. Na Hem dood op het Kruis te hebben gezien, zie ik Hem levend – Jezus levend, verrezen uit de doden.

Hij zegt mij :

"Ik ben Jezus van Nazareth, de uit de doden verrezen Mensenzoon."

"Aanschouw Mijn Wonden."

Met Zijn rechter hand maakt Hij de rechter Zijde van Zijn kleed vrij (ofschoon Zij geen opening schijnt te vertonen).

Dan heb ik een brede wonde gezien zonder bloedspoor.

Op de rug van Zijn rechter hand, heb ik een kleine opening gezien.

Ik heb tevens een opening bemerkt in de palm van Zijn linker hand die naar mij uitgestrekt was, en een opening op ieder van Zijn voeten.

Vervolgens zei Jezus mij :

"Kom nader bij en voel Mijn Zijde."

Ik ben opgestaan, mijn rechter hand vooruitgestoken, en met mijn twee vingers (de wijsvinger en de middelvinger) heb ik de boord aangeraakt van Zijn wonde die diep scheen te zijn.

Ik was diep ontroerd en zei : "Heer, U hebt zoveel geleden voor ons."

Ik was bedroefd met de gedachte dat Jezus zoveel geleden had voor de wereld, voor de zonde van de wereld, voor de ondankbaarheid van de wereld, voor ons allen arme zondaars.

Ik heb mij opnieuw geknield, en Jezus heeft Zijn gewone houding aangenomen. Het is te zeggen de handen naar mij uitgestrekt. Zijn kleed had zijn gewone plaats ingenomen.

Dan heeft Jezus mij gezegd :

"Zeg dit luidop :"

Jezus dikteerde mij de ene zin na de andere en ik herhaalde ze naar mate.

"Jezus vraagt het gebed dat Hij U geleerd heeft aan de hele wereld te verkondigen.

Hij vraagt dat het Glorierijke Kruis en het Heiligdom zouden opgericht worden vóór het einde van het Heilige Jaar, want het zal het laatste Heilige Jaar zijn."

Dat er elk jaar een plechtig feest zou gevierd worden op de dag dat Magdalena voor de eerste maal het Kruis zag.

Al degenen die er zich, vol vertrouwen, zullen komen berouwen, zullen gered worden in dit leven en voor de eeuwigheid.

Satan zal op hen geen macht meer hebben."

Enkele ogenblikken later en met zeer ernstige stem :

"Voorwaar, ik zeg het U, Mijn Vader heeft Mij gezonden om U te redden en om U Vrede en Vreugde te geven.

Weet dat ik Liefde en Erbarming ben."

Dan vervolgt Hij :

"Dit is het einde van mijn Boodschap"

Jezus was er nog altijd toen de Aartsengel, zonder zich te vertonen, mij de volgende woorden heeft gezegd die ik heb herhaald :

"Per Admirabilem Ascensionem Tuam." ("Door Uw Bewonderenswaardige Hemelvaart.")

Op dat ogenblik heeft Jezus de hand op mij verheven en heeft mij gezegd :

"De Vrede zij met U en met allen die U benaderen."

Jezus heeft de hand laten zakken, dan heb ik Hem zien stijgen, zacht en langzaam, om dan te verdwijnen.

Ik zie de Aartsengel opnieuw die mij zegt :

"Per Adventum Spiritus Sancti Paracliti." ("Door de komst van de Heilige Geest, de Parakleet.")

Deze keer is de Artsengel niet verdwenen, hij is gebleven en heeft mij gezegd :

" Jezus heeft U juist verlaten.

Zijn Boodschap is beëindigd, maar U zult Hem terugzien. "

Hij voegt dit eraan toe, wat ik herhaald heb :

" Per cujus imperii Nomen est in aeternum, ab omni malo libera nos Domine. " (" Door Hij wiens Naam een Eeuwig Rijk heeft, verlos ons Heer van alles kwaads. ")

En zonder te benadrukken het te herhalen, vervolgt de Aartsengel  :

" Dit wil zeggen : Door Hij wiens Naam een Eeuwig Rijk heeft , verlos ons Heer van alles kwaads. "

Dan : " Zeg dit luidop : "

God verwijt aan de priesters de traagheid in het vervullen van hun taak alsook hun gemis aan geloof. God heeft hun gevraagd om aan de wereld de wonderen te verkondigen van Hem die Magdalena van de duisternis naar het wonderbare Licht geroepen heeft, want het Glorierijke Kruis zal de stad Dozulé verfraaien. Ze hebben het niet gedaan. Dat is de oorzaak van het watergebrek in deze kom.

Een erge droogteramp zal de ganse wereld treffen. Dat de priesters aandachtig de Boodschap lezen en nauwgezet naleven hetgeen hun gevraagd wordt.

Zeg aan de aanwezige persoon dat hij U een kaars geeft. "

Ik heb mij omgedraaid en ik heb aan Zuster Bruno gevraagd mij een kaars te geven.

Toen ik hem vasthield, heeft de aartsengel mij gezegd :

" Zet hem brandend neer op de plaats waar Christus U juist verlaten heeft. Dat al degenen die in deze kapel zullen komen U nabootsen.

Een ogenblik daarna :

" U hebt de ganse dag tijd om het te zeggen aan de priester en aan de personen die naar U wensen te luisteren ; U zult het U herinneren, zij zullen verwonderd zijn over uw geheugen.

Dat de priester een persoon vindt die hem driemaal de Boodschap herleest en dat hij het herhaalt : hij zal ertoe niet in staat zijn. "

De Aartsengel bekeek mij en zegt mij :

" Schrijf neer hetgeen ik U zal zeggen wanneer u thuis komt. Dit geschrift zult U aan de priester overhandigen op het zelfde ogenblik dat hij U gezegd zal hebben : " Ik heb een afspraak op het bisdom, de week van het Heilig-Hart. "

Doet een noveen die u de dag van het Heilig-Hart zult beginnen.

Deze noveen bestaat uit een Mysterie per dag, de Mysteries die U werden onderwezen.

Ga daarna naar de bisschop. U zult hem zeggen dat U door God gezonden bent. Geef hem de volledige Boodschap, en dat hij ervan kennis neemt. De deuren zullen zich openen, het hart van de bisschop zal vertederen. "

Ik heb dus dit geschrift zorgvuldig bij mij bewaard in afwachting dat Meneer Pastoor mij de aangekondigde zin zou uitspreken.

De Heer doet alles perfekt : op woensdag 12 juni is Meneer Pastoor thuis gekomen om mij te zeggen : " Ik heb een afspraak op het bisdom voor volgende week. "

Ik heb hem gezegd : " Het is de week van het Heilig-Hart. " Hij antwoordde mij : " ik weet er niets van ... " " Ik ben het zeker. " " Waarom ?... " " Ik heb hem dus terstond het woord afgegeven dat de Aartsengel mij had gedikteerd – en het was wel tijdens de week van het Heilig-Hart dat Meneer Pastoor een afspraak had op het bisdom.

Vervolgens hebben wij, allen samen, een noveen gebeden in de kapel. We zijn ermee begonnen de dag van het Heilig-Hart, zoals de Aartsengel het gevraagd had.

Deze noveen eindigde de zaterdag van de volgende week en de Aartsengel had gezegd : " Ga daarna naar de bisschop. "

Ik wilde er heen gaan, niet de volgende dag omdat het zondag was, maar de tweede dag daarna. Ik voelde mij in vervoering, er was iets dat mij opjaagde. Ik had geen vervoermiddel (ik geloof dat ik er per fiets zou heen gegaan zijn),maar ik moest er naar toe. God wilde het door toedoen van de Aartsengel, Hij had het mij laten zeggen. Een onverklaarbare drang gaf mij de kracht om naar het bisdom te gaan met mijn volledige boodschap.

Mijn teleurstelling was erg groot toen Meneer Pastoor mij zegde : " Maar men gaat zo maar niet bij de bisschop, ik moet een afspraak maken ; en daarbij is de bisschop er misschien niet , hij zou U zo maar niet ontvangen, men moet gehoor-zamen, men moet altijd gehoorzamen. "

Mijn drang was zo groot – Meneer Pastoor heeft het verhinderd – hij zei mij : " Men moet gehoorzamen. "

Toch was ik geneigd om niet te gehoorzamen want ik weet dat het God was die mij die drang had gegeven om naar de bisschop te gaan en hem de boodschap te brengen die God mij had toevertrouwd.

Ik kan U zeggen dat ik erover gehuild heb ; het was een beproeving.

Maar ik heb Meneer Pastoor gehoorzaamd.

Toch was ik zeker dat de bisschop mij zou ontvangen, dat voor mij de deuren zouden opengaan.

Maar om aan de mens genoegen te doen, heb ik aan God niet gehoorzaamd.

Ik geloof dat God me het verwijt.

Eerste vrijdag van de maand juni

Jezus is niet verschenen.

 

ACHTTIENDE VERSCHIJNING
" Jezus verschijnt maar blijft stilzwijgend "

Vrijdag 5 juli 1974.

Jezus verschijnt maar blijft zwijgzaam.

Vrijdag 19 juli 1974

Ontdekking van water in de kom (veel meer dan vijftig dagen na de waarschuwing op 3 mei...)

 

NEGENTIENDE VERSCHIJNING

"Komt allen in processie en vreest niet U te wassen. Dit water is geen bron. Het is water dat uit de aarde komt."

 

Zaterdag 3 augustus 1974.

Ik was in mijn tuin om te zien of mijn linnen droog was. Toen ik terug naar huis keerde, heb ik een stem uit de verte gehoord, komende van de plaats van het Kruis.

"Het is Michaël, de Aartsengel, luister naar mij."

Ik ben gaan knielen, naar de stem gericht :

"Zeg aan de priester dat hij de drie zijden van de kom laat bedekken, maar niet de bodem. Laat de vierde zijde op vijfentwintig centimeter bedekken in zijn breedte aan het einde van de afmeting en dan drie treden aanbrengen.

Komt allen in processie en vreest niet U te wassen in dit stofferige water, want vergeet niet dat U uit stof zijt gemaakt en tot stof zult wederkeren. Maar uw geest zal gereinigd zijn.

Dit water is geen bron. Het is water dat uit de grond komt.

Zalig hij die er zich zal komen reinigen zonder vrees zich te bevuilen."

 

TWINTIGSTE VERSCHIJNING
"Jammer niet."

Vrijdag 6 september 1974, in de kapel

Ik heb de kring van het Licht gezien. Zuster Marguerite-Marie was alleen bij mij en ik heb luidop gezegd : "Ziedaar het Licht." Mijn vreugde is zo groot wanneer ik het Licht zie verschijnen, dat ik mij niet kan bedwingen het uit te roepen.

Vervolgens links van het Heilig Sakrament (of liever links in dat Licht), vertoont Michaël de Aartsengel zich zoals gewoonlijk en zegt mij :

"Wees gegroet."

Geknield plaats ik mij vóór hem, even links van het Heilig Sakrament, maar hij zegt mij :

"Val niet op de knieën voor mij maar voor Hem die U komt aanbidden."

Ik ben dus opgestaan en neergeknield vóór het Heilig Sakrament.

Op dat ogenblik heb ik lichtstralen uit de Hostie te voorschijn zien komen; ze waren als levend en hernieuwden zich onophoudend van uit de Hostie, zoals een bron van licht (het is moeilijk om te verklaren).

Sint Michaël die daar nog steeds was, even naar links teruggetrokken, zegt mij :

"Jammer niet over de ogen van de kleine David. Indien God het zo gewild heeft, is het omdat hij het niet is die gesloten ogen heeft, maar het zijn zijn ouders die gesloten ogen hebben om het Licht van het Geloof.

Zet een kaars op de plaats waar de Heer U voor de laatste maal heeft verlaten."

Gedurende de hele tijd dat de Aartsengel mij aansprak, heeft de Heilige Hostie niet opgehouden haar lichtstralen uit te werpen. Daarna is alles verdwenen.

Eerste vrijdag van de maand oktober 1974.

Jezus is niet verschenen.